|
||||||||||
Was Hitler links?Stel er wordt een politieke partij opgericht die zichzelf socialistisch noemt en in haar programma heeft staan dat de staat de plicht heeft ervoor te zorgen dat alle burgers in hun levensonderhoud kunnen voorzien of door de staat worden onderhouden. In andere programmapunten belooft de partij: uitbreiding van sociale voorzieningen; goede gezondheidszorg en dito onderwijs die toegankelijk zijn voor iedereen; onteigening van grond ter voorkoming dat particulieren ermee speculeren; nationalisatie van bedrijven die een monopolie hebben en winstdeling bij grote bedrijven.Dertien jaar later komt de partij aan de macht. Ze heeft haar ideologische veren niet afgeschud; het programma is al die tijd onveranderd gebleven en wordt voortvarend uitgevoerd. Een echte linkse partij, zou je toch zeggen. Maar omdat het nu toevallig de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP) betreft, beschouwt bijna iedereen die partij en haar leider, Adolf Hitler, als heel erg rechts. Er zijn verschillende verklaringen mogelijk voor het rechtse imago dat aan Hitler kleeft. Stalin was zijn grote rivaal in de wedkamp der dictators. Stalin was links, dus gelooft iemand die onbekend is met Hitlers ideologische achtergrond en politiek al snel dat Hitler dan wel rechts zal zijn geweest. Zowel fatsoenlijke sociaal-democraten als neostalinisten hebben er belang bij om Hitler als rechts af te schilderen. Voor de sociaal-democraten geldt dat hun sociaal-economische politiek gênant veel op die van Hitler lijkt. Anders dan Stalin wilde Hitler niet een almachtige staat die alle productiemiddelen bezit, maar wel een bemoeizuchtige staat, die voor de mensen zorgt en bepaalt wat goed voor hen is. Veel keurig nette naoorlogse politici wilden net als de NSDAP een geleide loonpolitiek, hoge overheidsuitgaven, nationalisaties, een verzorgingsstaat en een bedillerige Moeder Overheid. Maar ze verzwegen zoveel mogelijk de overeenkomsten tussen hun beleid en dat in het vooroorlogse Duitsland. Hitler mocht niets gemeen hebben met hedendaagse politici. Hij was immers de duivel in eigen persoon. Hij verdiende die reputatie doordat hij de Tweede Wereldoorlog was begonnen en zes miljoen joden had laten vermoorden. Dat is heel slecht en het is dan ook geen wonder dat de sociaal-democraten Hitler liever niet als links geafficheerd wilden zien.
De massamoorden van Hitler waren dichtbij huis begaan en onder de slachtoffers waren veel West-Europeanen. Er viel niet veel te ontkennen. Bovendien konden toen Hitler in 1941 zijn bondgenootschap met Stalin verbrak de communisten zich afficheren als antipode van Hitler. Een ideale gelegenheid om Hitler te herdefiniëren als rechts. Het risico dat je daarbij door de mand valt, is te verkleinen door het woord socialist in verband met Hitler te vermijden. Vandaar dat hedendaags links Hitler een nazi noemt (afkorting van nationaal-socialist, waarin je nauwelijks nog het socialisme herkent) of zelfs een fascist. Hitler was geen fascist. De Argentijn Peron en de Italiaan Mussolini wel. Fascisten waren veel gematigder (en minder links) dan Hitler en zijn niet met historische schande beladen. Vandaar dat er wel een adorerende musical is gemaakt over Evita Peron en haar echtgenoot, maar niet over Eva Braun en haar Adolf. Alessandra Mussolini, kleindochter van de Duce, is een gerespecteerd lid van het Italiaanse parlement en de neofascist Gianfranco Fini (die ruzie kreeg met Alessandra omdat hij het waagde een kritische opmerking over haar opa te maken) is vice-premier. Nazi’s zijn niet zo salonfähig. Toch blijkt in de praktijk dat de Nederlandse naoorlogse politici nogal gecharmeerd waren van de sociaal-economische politiek die de Duitse bezetters hier vanaf 1940 introduceerden. Zo bleef na de bevrijding het door de nazi’s ingestelde College van Rijksbemiddelaars bestaan dat grote bevoegdheden had lonen en andere arbeidsvoorwaarden te bepalen. De nazi’s hebben ook de ontslagvergunning ingevoerd; werkgevers kunnen niet zomaar mensen op straat zetten. Verder besliste de naoorlogse overheid over de hoogte van huren, pachten en dividenden volgens door de nationaal-socialisten geïntroduceerde regelgeving. De naoorlogse gezondheidszorg was gebaseerd op het Ziekenfondsbesluit uit 1941. De contacten tussen bedrijven onderling, tussen bedrijfsleven en overheid en praktische zaken zoals grondstoffendistributie werden geregeld door de Organisatie Woltersom – alweer een uitvinding van de nazi’s – een overheidsorgaan waarin werkgevers waren verenigd. Die organisatie werd in 1955 opgeheven. Inmiddels bouwde men ijverig aan een verzorgingsstaat naar Duits model. ![]() De leider van de NSDAP was een allochtoon; maar wel eentje die behoorlijk was ingeburgerd. De Oostenrijker Adolf Hitler was in 1912 naar het Duitse München uitgeweken, omdat hij per se niet in het Oostenrijks-Hongaarse leger wilde dienen. Hij vond de dubbelmonarchie een “Rassenbabylon” en was voorstander van de aansluiting van Oostenrijk bij het Duitse Rijk. Uiteindelijk slaagde hij erin zich af te laten keuren voor militaire dienst in zijn vaderland. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, meldde hij zich als vrijwilliger voor het Duitse leger en bewoog hemel en aarde om in een Beiers regiment te mogen dienen; hij schreef zelfs naar de Beierse koning Ludwig III. Het mocht en aan het westers front in Vlaanderen maakte hij zich zeer verdienstelijk. Hij begaf zich 48 keer direct in de vuurlinie en verdiende daarmee achtereenvolgens het IJzeren Kruis Tweede en Eerste klasse. Hitler werd aan zijn been gewond en schreef vanuit het hospitaal een dringend verzoek aan zijn superieuren om hem zo snel mogelijk weer naar het front te sturen. In oktober 1918 was hij tijdelijk blind door een aanval met gifgas en moest enkele weken revalideren. Toen hij uit het ziekenhuis kwam, was de oorlog afgelopen. Enkele maanden later vroeg een nationalistische officier (vermoedelijk Ernst Rohm) hem eens poolshoogte te nemen bij de Deutsche Arbeiterpartei, die zojuist was opgericht door de journalist Karl Harrer en de metaalarbeider Anton Drexler. Hitler ergerde zich groen en geel aan het vergadercultuurtje dat hij aantrof, maar hij herkende geestverwanten en nam zich voor de zaak op de rails te zetten (waarbij hij op de achtergrond veel hulp zou krijgen van Rohm en zijn mentor Dietrich Eckart). In 1919 werd Hitler lid en meteen chef propaganda. In 1920 werd de naam van de partij veranderd in NSDAP en schreef Hitler met Drexler een kort partijprogramma van 25 punten. In 1921 werd Hitler partijleider met uitgebreide volmachten. Het partijprogramma van de NSDAP richtte zich duidelijk op de zwakste en meest kwetsbare groepen in de samenleving. Zo beloofde het een verbod op kinderarbeid en betere oudedagsvoorzieningen. De NSDAP had niet alleen leuke dingen voor de arbeiders in petto, maar ook voor keuterboertjes en pachters (landhervormingen) en voor kleine middenstanders (aanpak van de grote warenhuizen). Daarnaast was er natuurlijk het nationalistische element. De vredesregeling van Versailles (waarin Duitsland grondgebied dat rijk was aan delfstoffen had moeten afstaan, tot herstelbetalingen aan de tegenstanders uit de Eerste Wereldoorlog werd gedwongen en er geen leger van betekenis meer op na mocht houden) moest worden herroepen. Duitsland zou weer net als iedere andere Europese mogendheid koloniën mogen hebben. Op basis van het zelfbeschikkingsrecht der volkeren diende een Groot-Duitsland te worden gevormd. Er moest een stop komen op immigratie van niet-Duitsers. Alleen een volksgenoot van Duitsen bloed kon staatsburger zijn. Joden werden expliciet van het staatsburgerschap uitgesloten. Wie geen staatsburger is, zou onder het vreemdelingenrecht vallen en te gast zijn in het land. Als het land niet alle inwoners kan voeden, zouden de gasten moeten vertrekken. Een ander wijdverbreid misverstand is dat er weliswaar linkse elementen zaten in de NSDAP, zoals Gregor Strasser en Ernst Rohm, maar dat het al snel afgelopen was met links in de NSDAP. Na de Nacht van de lange messen in 1934, toen Hitler hen wegens vermeend verraad uit de weg had laten ruimen, zou het nazi-regime toch echt alleen maar rechts zijn geweest. De praktijk van Hitlers politiek toont echter anders aan. Duitsland werd een planeconomie waarin de staat de lonen en prijzen bepaalde. De werkgevers hadden letterlijk de minister van economische zaken als hoogste baas. De staat dwong vanaf juli 1933 bedrijven om samen te werken in kartels in plaats van te concurreren. Het kartel bepaalde de hoogte van de prijzen, investeringen enzovoort in overeenstemming met instructies van bovenaf. De minister van landbouw was de baas van de boerenorganisatie en bepaalde wat boeren verbouwden; zo moest bijvoorbeeld de productie van suikerbieten omhoog. De overheid liet de bankbiljettenpers draaien en werkte met staatsopdrachten de werkloosheid weg. In Berlijn werden het Olympisch Stadion en de Rijkskanselarij gebouwd. In vier jaar tijd liet de staat meer dan tweeduizend kilometer snelweg aanleggen. In 1937 werden de Reichswerke Hermann Goring opgericht; het staatsstaalconcern dat het grootste van Europa zou worden. In hetzelfde jaar begon op door de staat geconfisceerd grootgrondbezit de bouw van de ‘Kraft durch Freude’ autofabriek, plus een dorp voor de werknemers. De autofabriek werd de grootste van Europa en was oorspronkelijk bedoeld om een miljoen Volkswagens per jaar te produceren – elke arbeider zou voor minder dan duizend mark een kever krijgen. De Volkswagen was, in opdracht en volgens specificaties van de staat (Hitler had zich er zelfs persoonlijk mee bemoeid) door Ferdinand Porsche ontworpen. Omdat de oorlog was uitgebroken toen de staatsautofabriek klaar was, werden er militaire voertuigen geproduceerd en slechts een paar honderd Volkswagens voor partijfunctionarissen. De verzorgingsstaat werd geconsolideerd en iets uitgebreid. Om te stimuleren dat kinderen middelbaar onderwijs voltooiden alvorens de arbeidsmarkt op te gaan, werden kinderbijslag en wezenuitkering tot het achttiende jaar uitbetaald. De oudedagsvoorziening werd verbeterd, in de vorm van een verplichte verzekering voor een lijfrente. Verder werden er allerlei maatregelen genomen om te komen tot “een Duitsland zonder klassen of kasten,” zoals Hitler in 1934 verkondigde. In dat verband was de instelling van de arbeidsdienst in 1935 heel belangrijk. Zoals Mao in de jaren zestig en zeventig de studentjes op het platteland liet zwoegen om het boerenleven te leren kennen, moest de arbeidsdienst standsverschillen in Duitsland wegnemen. Iedere jongeman tussen de 18 en 25 moest verplicht een half jaartje in arbeidsdienst; voor jonge vrouwen was de arbeidsdienst tot 1939 nog vrijwillig. De jongelui maakten voor een loon dat nauwelijks boven uitkeringsniveau lag moerassen droog en woeste gronden rijp voor de ploeg. Konstantin Hierl, leider van de arbeidsdienst, meende: “Er is geen betere manier om de sociale kloof, de klassenhaat en de klassenhoogmoed te overwinnen dan als de zoon van de fabrieksdirecteur en de jonge fabrieksarbeider in hetzelfde uniform hun eredienst verrichten voor volk en vaderland.” Nivellering en sociale mobiliteit waren belangrijk voor de nationaal-socialisten. In de Weimarrepubliek was hoger onderwijs een privilege voor de oude elite geweest. Hitler liet staatsscholen stichten waar in zijn woorden “herkomst, titel, stand en vermogen” geen rol speelden en die de kans boden dat “ook de armste jongen tot iedere positie kan opklimmen als hij de kwaliteiten daarvoor in zich heeft.” In 1938 kwam er ook een soort colloquium doctum: wie niet de vereiste diploma’s bezat, doorgaans omdat nederige afkomst een studie aan een hogere burgerschool onmogelijk had gemaakt, kon toch met een beurs een universitaire studie volgen. De partij, de Hitlerjugend en de Bund Deutscher Mädel boden ook volop mogelijkheden voor mensen uit de arbeidersklasse en lagere middenklasse om hun sociale positie te verbeteren. Voor de machtsovername werd het officierskorps van het leger gerekruteerd uit kringen van de Pruisische elite; Hitler gooide de deur open voor de lagere sociale klassen. Er werden in het leger ook uitgebreide scholingsmogelijkheden gecreëerd zodat militairen de kwalificaties voor promotie of een goede baan in de burgermaatschappij konden verwerven. Hitler was niet zomaar links; hij was zelfs groenlinks. Meteen in 1933 werd vivisectie verboden en in 1934 de vossenjacht. Goring sprak over “de martelingen en het onverdraaglijke lijden in experimenten met dieren” en liet weten dat “degenen die nog steeds denken dat zij dieren kunnen behandelen als een gebruiksvoorwerp dat zij bezitten” naar een concentratiekamp zullen worden gestuurd. De nazi’s waren actieve natuurbeschermers en richtten diverse Nationale Parken op. Hitler was natuur- en dierenliefhebber, vegetariër, sinds de aanvang van zijn politieke carrière niet-roker (daarvoor rookte hij twee pakjes per dag), geheelonthouder en aanhanger van de homeopathie. Zijn regering voerde campagnes voor het eten van volkorenbrood, streekproducten en groenten en fruit van het seizoen. De nazi’s ondersteunden ook de biologisch-dynamische landbouw en de SS-leider Himmler bezat een eco-boerderij. De nazi’s vonden ook dat de genetische kwaliteit van het nageslacht niet alleen een zaak is van de ouders, maar dat de staat zich ermee mag bemoeien. Om iedereen een eerlijke kans op een gezonde geest in een gezond lichaam te bieden, dient de staat het risico te verminderen dat mensen met geestelijke of lichamelijke afwijkingen ter wereld komen. Destijds werd het standpunt dat de staat een taak heeft op het gebied van eugenetica (genetische verbetering) algemeen gedeeld in linkse kringen. Tot de voorstanders van staatseugenetica behoorden bekende linkse intellectuelen, zoals de statisticus en Quaker Karl Pearson, de econoom John Maynard Keynes, de schrijvers George Bernard Shaw en Herbert G. Wells, de bioloog Julian Huxley, de geneticus John B.S. Haldane, de Labour-minister en oprichter van de utopistisch-socialistische Fabian Society, Sidney Webb en in Nederland de seksuele hervormer Jan Rutgers, de feministe Aletta Jacobs en het SDAP-kopstuk Floor Wibaut. Op 14 juli 1933 werd in Duitsland de Gesetz zur Verhütung erbkranken Nachwuchses aangenomen. Het wetsontwerp was afkomstig van de nationaal-socialistische partij, maar soortgelijke plannen waren tussen 1925 en 1932 door de Duitse sociaal-democraten opgesteld. Vrijwel identieke wetten waren al aangenomen of werden rond die tijd aangenomen in traditioneel sociaal-democratische landen zoals Denemarken, Noorwegen, Zweden, Finland en IJsland. De Duitse eugeneticawet stelde artsen en advocaten in de gelegenheid om de rechter te vragen opdracht te geven om een lijder aan erfelijke zwakzinnigheid, schizofrenie, epilepsie, ernstige manische depressiviteit, ernstige lichamelijke misvormingen, de ziekte van Huntington of erfelijke vormen van alcoholisme, doofheid of blindheid te laten steriliseren. Als de patiënt of zijn wettelijke vertegenwoordiger het oneens was met de beslissing van de rechter, kon hij in hoger beroep. Deskundigen gaven op de rechtszitting hun oordeel over de erfelijkheid van de kwaal en de mate waarin lijders een last zijn voor de samenleving. Wie echt niet onder het mes wilde, kreeg het aanbod om zich in een gesloten inrichting te laten opnemen waar heteroseksuele copulaties voor patiënten uit den boze waren. ![]() De modernistische houding van democratisch links op artistiek gebied is overigens langzaam gegroeid. Zo deden de jongeren van de Arbeiders Jeugd Centrale, van 1918 tot 1958 de jeugdbeweging van de SDAP (de latere PvdA) en de NVV (de latere FNV), aan volksdansen; ze behoorden natuurlijk niet op de decadente Amerikaanse muziek te dansen. Socialistische kranten zoals Het Vrije Volk en Het Parool waren ook niet erg gediend van de bezoeken van de zwarte Amerikaanse jazzmusicus Lionel Hampton aan Nederland tussen 1953 en 1956. De angst voor zedelijk verval overheerste - niet alleen bij de socialisten maar ook bij de confessionelen. De (rechtse) liberale burgerij was het minst bang voor nieuwlichterij. Op het gebied van de emancipatie van vrouwen en homo’s huldigde Hitler soortgelijke standpunten als fundamentalistische christenen, joden en moslims. Volgens de nationaal-socialistische ideologie hoorde de vrouw in het kraambed en achter het aanrecht thuis, hoewel in de praktijk de soep minder heet werd gegeten dan zij werd opgediend. Zo nam het aantal vrouwen werkzaam in de industrie tussen 1933 en 1938 met vijftig procent toe. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1939 zag je overal vrouwen ‘mannenwerk’ doen, omdat het manvolk naar het front werd gestuurd. De antiburgerlijke vleugel van de nazi’s (sterk vertegenwoordigd in de SS) wilde dat buitenechtelijke kinderen dezelfde wettelijke status zouden krijgen als kinderen die binnen het huwelijk werden geboren. De kerken en de behoudende vleugel van de NSDAP waren hier sterk op tegen en bij wijze van compromis werden juridische obstakels voor het verkrijgen van een echtscheiding opgeruimd. De houding van Hitler tegenover homoseksuelen was merkwaardig. Dietrich Eckart (aan wie Hitler Mein Kampf opdroeg) was zeer openlijk homoseksueel, evenals Ernst Rohm. Over Rudolf Hess (Hitlers rechterhand tot 1941) gingen sterke geruchten dat hij homoseksueel was (over Hitler zelf gingen trouwens ook dergelijke geruchten). Desalniettemin gedroeg het nazi-regime zich met het verstrijken der jaren steeds vijandiger tegenover homo’s. Het oude wetsartikel dat homoseksuele handelingen strafbaar stelde, werd afgestoft. Wie werd veroordeeld, moest in therapie. Hopeloze gevallen bij wie therapie niet bleek te werken, werden naar het concentratiekamp gestuurd. Daar kwamen uiteindelijk enkele duizenden homo’s om het leven. Nazi’s hadden totaal geen scrupules wanneer het ging om het doden van mensen - iets waarin de nationaal-socialisten zich duidelijk onderscheidden van de sociaal-democraten. De sociaal-democraten staan op het gebied van de rechten van individuele burgers dichter bij de liberalen; en de nazi’s bij de communisten. Geen wonder dat Hitler in 1934 verklaarde: “De verschillen tussen ons en de bolsjewisten zijn kleiner dan de overeenkomsten. Bovenal hebben wij een waarlijk revolutionair gevoel gemeen. Hiermee rekening houdend, heb ik verordonneerd dat voormalige communisten ogenblikkelijk als lid van de nationaal-socialistische partij geaccepteerd dienen te worden. De kleinburgerlijke sociaal-democraat en de vakbondsbaas zullen nooit een echte nazi worden, maar een communist altijd.” Dat ‘waarlijk revolutionair gevoel’ uit zich vaak in genocide. Op de ranglijst van de meest moorddadige régimes (samengesteld door Rudolph Rummel, emeritus hoogleraar politicologie aan de Universiteit van Hawaï) staan de nationaal-socialisten derde met krap 21 miljoen doden. Zij moeten slechts communistisch China (35 miljoen doden) en de Sovjet Unie (62 miljoen doden) voor zich dulden. Relatief (als we het aantal doden afzetten tegen het aantal mensen dat het régime in zijn macht had) waren de Rode Khmer (Cambodja) de nummer 1 met 2 miljoen slachtoffers. Zowel communisten als nationaal-socialisten vonden het vanzelfsprekend dat individuen die met hun gedrag ‘het algemeen belang’ schaadden, werden geëlimineerd. Ook waren collectieve straffen gebruikelijk (vaak met de dood) van groepen die ervan verdacht werden het régime te saboteren. Zo veranderde Stalin in 1932 en 1933 het platteland van de ‘ongehoorzame’ westelijke Oekraïne in één groot concentratiekamp (compleet met streefcijfers voor het aantal doden) waar de plaatselijke bevolking dwangarbeid verrichtte voor te weinig voedsel en dagelijks willekeurige executies plaatsvonden. Zeven miljoen Oekraïners kwamen hierbij om het leven. ![]() De ideologische wortels van zowel de nationaal-socialisten als van de fascisten liggen in het marxisme. De Franse revolutionaire ideoloog Georges Sorel vond dat je het marxisme niet moest presenteren als een theorie met wetenschappelijke pretenties maar als een antirationalistische mythe waar best een flinke scheut patriottisme bij mag – zo krijg je de arbeidersklasse het beste op de been. Hij inspireerde zowel Lenin als Mussolini. Tot grote vreugde van Lenin werd Mussolini in 1913 bestuurslid van de Italiaanse socialistische partij en hoofdredacteur van haar blad. In 1914 werd hij echter uit de partij geschopt omdat hij voorstander van Italiaanse deelname (als tegenstander van Duitsland) aan de Eerste Wereldoorlog was. Na de oorlog richtte hij een beweging op die socialisme combineerde met nationalisme. De naam fascisme is afgeleid van de fasces, een samengebonden roede van berkenhout met een bijl die in de tijd van het Romeinse Rijk symbool was van ‘eendracht maakt macht.’ In 1922 kwamen de fascisten aan de macht. De beroemde Duitse socioloog Robert Michels (die de Duitse sociaal-democratische partij had verlaten omdat hij haar niet links genoeg vond) kreeg van Mussolini een leerstoel aangeboden om het economisch beleid van de fascisten uit te werken. De Belgische socialistische socioloog Hendrik de Man, auteur van het Plan de Man (waarin een zelfde aanpak van de werkloosheid werd aanbevolen als ook Hitler voorstond) en die vanaf 1935 als minister ook uitvoerder van dat plan was, bekeerde zich in de loop van de jaren dertig eerst tot het fascisme en toen tot het nationaal-socialisme. Vooraanstaande linkse intellectuelen uit die tijd, zoals de schrijver George Bernard Shaw en de schilder en schrijver Percy Wyndham Lewis, prezen Stalin, Mussolini en Hitler in één adem. Deze drie dictators waren alledrie links. Een essentieel onderdeel van hun ideologie is de geleide economie, terwijl rechts principieel kiest voor laissez faire. Stalin, Mussolini en Hitler wilden - als echte linkse mensen - een uitgebreide verzorgingsstaat, terwijl rechts wil dat burgers zelf verzekeringen tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid afsluiten. Volgens de (nationaal-) socialistische ideologie waakt de staat over de gezondheid van de burgers en is het bovendien een burgerplicht om gezond te leven omdat men zich dan nuttiger kan maken voor de gemeenschap. Rechts daarentegen vindt dat het een zaak van het individu is hoe ‘ongezond’ hij wil leven. Links wil een grote staat met een uitgebreid takenpakket, bijvoorbeeld bescherming van de natuur. Rechts vindt dat natuurliefhebbers maar geld moeten betalen aan particuliere organisaties zoals Natuurmonumenten, zodat die natuurreservaten kunnen kopen. Rechts ziet nauwelijks een rol voor de overheid, behalve in de drie kerntaken: bescherming van vrijheid, lijf en goed van de burgers. Laat dat nou precies overheidstaken zijn waar Stalin, Mussolini en Hitler zich weinig aan gelegen lieten liggen. Dat geldt echter ook voor rechtse dictators zoals Pinochet in Chili (1973-1990) en het geldt niet voor sociaal-democraten. Dus geweld en onderdrukking zijn niet per se links. Maar linkse dictators vervallen wel makkelijker in massamoord dan hun rechtse collega’s, omdat links gedreven wordt door een hoog ideaal dat de staat een Nieuwe Mens moet creëren - en daar moet men soms (mensen)offers voor brengen. Kenmerkend voor links is ook dat men wil terugkeren naar een natuurzuivere levenswijze. Volkert van der Graaf zou een man naar Hitlers hart zijn geweest. Daarnaast hechtte Hitler aan family values en een traditionele rolverdeling tussen man en vrouw. Men kan dit conservatisme rechts noemen, hoewel natuurlijk de rechtse liberalen op dit gebied juist progressief zijn. Nationalisme kon men traditioneel zowel bij links als rechts aantreffen, waarbij rechts voorstander was van vrijhandel en globalisering (dus van vreedzame competitie tussen naties) terwijl communisten liefst met geweld aan andere landen het eigen systeem opdrongen. Karl Marx was een virulente antisemiet (hoewel zelf van joodse afkomst) en zijn kompaan Friedrich Engels wilde de Duitse macht over Elzas-Lotharingen, Nederland en België herstellen. Hitler had het niet van een vreemde. Wij hebben nog geen Nederlandse NPD, dus als Hitler nog leefde en een Nederlandse stemwijzer zou invullen, kreeg hij waarschijnlijk het advies om voor de Socialistische Partij te kiezen. Marcel Roele Dit artikel verscheen eerder in HP/De Tijd | ||||||||||
|